Buiten en binnen in het werk van Koen Theys


Het oeuvre van de jonge kunstenaar Koen Theys (°1963) wordt gekenmerkt door een grote diversiteit aan voorwerpen en materialen, waardoor men de indruk krijgt dat hij als kunstenaar nog op zoek is naar een eigen identiteit en expressiviteit. Koen Theys weigert echter een gelijkluidende beeld- en vormentaal te hanteren. Hij kijkt bewust en aandachtig naar het traject dat hij tot nu toe afgelegd heeft en de route die hij verder wil volgen, maar is niet van plan om een territorium te veroveren en te verdedigen binnen de naar adem snakkende kunstwereld. In zijn analyse van het heterogene oeuvre van Koen Theys stoot Kurt Vanbelleghem op een veelbetekenende dualiteit.

Koen Theys bekijkt de hem omringende wereld uitdrukkelijk vanuit zijn positie als kunstenaar. In die hoedanigheid beschouwt hij zijn eigen directe omgeving, het atelier waarin hij werkt, leeft en reflecteert als een essentieel onderdeel van zijn bestaan. Maar ook wat er zich buiten dit atelier afspeelt, benadert en verwerkt hij vanuit zijn standpunt als kunstenaar. Deze dualileit - reflecties over, maar ook vanuit het atelier; over maar ook vanuit de met mensen en architectuur volgestouwde omgeving - maakt de grote verscheidenheid in materiaalkeuze en onderwerp inzichtelijk. Het pad dat Koen Theys volgt, blijkt dan ook minder chaotisch geconstrueerd te zijn dan aanvankelijk vermoed.

Het atelier

Voor Tielt Beelden Buiten 1990 creëerde Koen Theys het werk “Kijkgleuf langs alle kanten” , dat een centrale positie inneemt in zijn oeuvre. “Kijkgleuf langs alle kanten” is een architectonische, metalen sculptuur van twee en een halve meter hoog, met op ooghoogte een kijkgleuf waardoor de kunstenaar de wereld langs de andere kant kan observeren en verwerken binnen zijn eigen leefwereld. De kunstenaar is echter niet verplicht om door de sleuf te gluren, hij kan eveneens de gelegenheid te baat nemen om de andere kant op te kijken, zijn eigen leefwereld te overschouwen; hij bezit de kracht om te staren in de verte, in het verleden. De persoon langs de andere zijde van de gleuf, die door de kunstenaar waargenomen kan worden, bezit de mogelijkheid om op zijn beurt waarnemer te worden en door de gleuf een blik te werpen op de wereld waarin de kunstenaar leeft en werkt. Als wij als buitenstaander door de opening naar binnen loeren, krijgen we zicht op de manier waarop de kunstenaar zijn kunstwerken vervaardigt. We merken tal van voorwerpen op: opgestoken middelvingers, bronzen en rubberen sculpturen, fotocollages en glasramen, allen onstaan aan de andere kant van de gleuf, allen verwijzend naar de specifieke toestand waarin Koen Theys zich bevindt.
Het atelier is niet alleen de plaats waarin en waarover maar ook waarmee Koen Theys werken vervaardigt, voornamelijk de alledaagse en alomtegenwoordige voorwerpen in het atelier zoals een deur, een raam, een stoffer en een blik. De afgietsels in rubberlatex die Koen Theys van deze voorwerpen maakt, worden gepresenteerd als op zichzelf staande identiteiten, los van de context die zo belangrijk bleek bij de totstandkoming ervan. Door de bewuste keuze van het materiaal, de polyurethaanrubber, verliezen de voorwerpen ook hun functie die ze in zijn atelier bezaten; door het rubberen raam kan geen blik meer geworpen worden, de deur wordt van de grond opgeheven, aan de muur bevestigd. Het voorwerp wordt object en vertegenwoordigt, door de meest eenvoudige vorm van representatie, namelijk het afgieten, een wezenlijk onderdeel van de leefruimte waarin Koen Theys zich als kunstenaar bevindt. Naast deze representatieve functie bezitten deze werken ook nog een andere dimentie. In één van zijn recentste werken, dat in februari in Galerie Joost Declercq te zien zal zijn, brengt Koen Theys een reeks van rubberen stoffers en vuilblikken, in aanwezigheid van een hoopje vuil (eveneens in rubber uitgevoerd) in drie basiskleuren, waarmee hij een hint wil geven naar het modernisme uit de jaren '30. De kleuren zijn echter niet zo helder zoals bij Mondriaan bijvoorbeeld het geval was, maar zijn eerder vaal en vuil geworden. Met het hoopje vuil en de vaalheid van de basiskleuren wil Koen Theys het icoon van de perfecte, schone kunst doorbreken, en de omringende vervuilde elementen uit de periferie in het centrum plaatsen.
Met “De Twee Kanten van mijn Deur” behandelt hij opnieuw het kenmerkende van de waarnemer en de waargenomene in de duale situatie waarbij de positie van beide ten opzichte van elkaar zeker niet vast gedefinieerd kan worden. Met het tonen van beide kanten van zijn eigen deur brengt hij de buiten-en binnenpositie naast elkaar. Als kunstenaar bezit Koen Theys de mogelijkheid om beide posities op hetzelfde moment waar te nemen en te verwerken. Daarbij moet hij opnieuw vanuit zijn eigen individualiteit vertrekken, maar belangrijk hierbij is dat hij zichzelf als subject nooit expliciet aanwezig zal stellen. De afwezigheid van de representatie van de persoon van de kunstenaar wordt echter dermate benadrukt, dat zijn aanwezigheid sterk gesuggereerd wordt. Dit brengt ons terug tot het basisthema van zijn "zelfportretten" uit 1989, waarin hij zichzelf voorstelt als de negatieve afdruk van een deftig geklede man in een bronzen blok. Dit gegeven wordt door Koen Theys nog verder uitgewerkt in één van zijn recentste rubberen werken waarbij hij de twee achterste helften van zichzelf tegen elkaar plaatst. De herkenning van de figuur wordt verijdeld door de herhaling van dezelfde lichaamshelft. De identificatie gaat verloren, is afwezig, maar door de suggestieve aanwezigheid van de kunstenaar als afgebeelde blijkt hij als subject veel sterker aanwezig te zijn, dan wanneer hij zichzelf gewoon zou gerepresenteerd hebben. In de beklemtoning van de afwezigheid werkt de gesuggereerde aanwezigheid sterk door.

De periferie

Deze werken zijn het resultaat van de door de kunstenaar van de gleuf afgewende blik en de observaties van zijn eigen wereld. De fotografische werken daarentegen geven het andere aspect van zijn waarnemingen weer. Als kunstenaar neemt hij de buitenwereld op; spiedend door de opening stelt hij de aanwezigheid van mensen en huizen vast. De groep mensen, waarin niemand op de voorgrond treedt, wordt omsloten door architectonische vormen en lijnen waarbinnen die massa geleid wordt. Dat deze fotowerken het resultaat zijn van observaties en interpretaties, gemaakt door de kunstenaar zelf, langs zijn kant van het ijzeren schrijn, blijkt duidelijk uit de verwerking van elementen uit zijn eigen plastisch werk in de foto’s. De omtrekken van de metalen sculptuur "Kijkgleuf langs alle kanten" worden in de fotocollages aangegeven met dikke zwarte lijnen, waardoor de mensenmassa als het ware gecompartimenteerd wordt, maar in feite toch haar amorfe eenheid blijft bewaren. In zijn meest recente fotowerken wordt de relatie kunstenaar - toeschouwer nog verder uitgewerkt. De massa kijkt naar de kunstenaar; de kunstenaar, veel groter weergegeven en duidelijk op de voorgrond staand, neemt de massa waar. De kunstenaar handelt maar ondergaat ook. In andere recente fotocollages krijgt de architectuur alle aandacht. Deftige huizen, zoals men ze aantreft in de buitenwijken van een grootstad, worden op elkaar gestapeld en komen zo in het centrum van de blik terecht. De periferie wordt in het middelpunt geplaatst, waarbij het oorspronkelijke centrum wordt verloochend, net zoals er afstand wordt genomen van de "zuiverheid" van het modernisme door het vuil in het kunstwerk te betrekken.

De banaliteit van de werkelijkheid wordt door Koen Theys gerecupereerd. De kunst als "energetisch centrum", zoals Beuys het stelde, wordt verlaten. De opgestoken middelvinger lijkt "fuck you" uit te drukken, maar wordt tot een kapstok verwerkt. Kunst kan gebruikt worden; wat gebruikt wordt, kan kunst zijn. Met zijn duale werken wil Koen Theys uiteindelijk ook de toeschouwer een vraag in de maag splitsen: welke waarnemer durft immers met zekerheid stellen dat hij niet waargenomen wordt?


Kurt Vanbelleghem – DE WITTE RAAF
jan - feb 1993

back